Waar kun je als werkgever ondersteuning vinden als het gaat om preventie van beroepsziekten? De Arbowet noemt hiervoor vier kerndeskundigen: de arbeids- en organisatiedeskundige (A&O’er), de arbeidshygiënist, de bedrijfsarts en de veiligheidskundige (in alfabetische volgorde). Aan hen is het uitvoeren van preventieve taken toebedeeld, waaronder het uitvoeren dan wel toetsen van een RI&E. Het mooie is dat elk van de kerndeskundigen vanuit zijn expertise bijdraagt vanuit één invalshoek van de preventie van beroepsziekten. De A&O’er kan binnen een organisatie vaststellen wat er vanuit de HR-kant anders geregeld zou moeten worden om overbelasting zoals stress en andere zaken tegen te gaan. De arbeidshygiënist is gespecialiseerd in allerlei lange termijneffecten, vooral als het gaat om gevaarlijke stoffen. De bedrijfsarts is betrokken bij het PAGO en kan aan de hand daarvan allerlei interventies adviseren. En de veiligheidskundige op zijn beurt vult de arbeidshygiënist prachtig aan: hij is gespecialiseerd in de korte termijneffecten van gevaarlijk / ongezond werk. Prachtig concept dus waarin alle aspecten van Arbo betrokken zijn. Het zou wel eens prima kunnen werken, als al die verschillende deskundigen en disciplines met elkaar zouden praten. Maar dat doen ze dus niet.
Want wij experts zijn nu eenmaal experts. Op ons eigen vakgebied wel te verstaan. Als arts ga je dan ziekten diagnosticeren en mensen behandeltrajecten insturen, als veiligheidskundige ga je ervoor zorgen dat er géén ongelukken meer gebeuren. En als arbeidshygiënist kijk je weemoedig naar die 60 doden als gevolg van ongevallen per jaar en willen we ons alleen bezighouden met die veel hogere aantallen doden van mensen die lange tijd na blootstelling nog overlijden. Oftewel: we doen ieder ons ding en de samenwerking is ver te zoeken. En wat krijg je dan? Dat als er een RI&E getoetst moet worden, dit bijvoorbeeld gebeurt door een veiligheidskundige. Die misschien wel gewoon heel goed is in zijn vak, maar bij gevaarlijke stoffen traditiegetrouw denkt aan alles dat ploft of verstikkend is. En dus in de RI&E over het hoofd ziet dat er geen enkele maatregel getroffen is tegen kwartsstof. Of DME. Of je krijgt dat een RI&E getoetst wordt door een bedrijfsarts die wel veel aandacht heeft voor zaken die een risico zijn voor aandoeningen aan het bewegingsapparaat maar die geen beeld heeft van de acute veiligheidsaspecten, of van gevaarlijke stoffen. Om een indicatie te krijgen deden we in het kader van deze scriptie een klein onderzoekje. We verstuurden een korte vragenlijst[1] naar 8 bedrijfsartsen die ruime ervaring hebben met het uitvoeren van PAGOs in de bouw. Het feit dat we van “maar” 2 van de 8 iets terugkregen nemen we voor lief: de lijst was net voor de kerstvakantie verstuurd[2] en dan is een respons van 25% best heel aardig. Maar hoe treffend is het dat de twee artsen die wel gereageerd hadden, dit volledig tegengesteld deden. De één geeft aan dagelijks naar gevaarlijke stoffen te vragen tijdens het PAGO en ziet dan ook een belangrijke preventieve taak in het wijzen op de gevaren van blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Die andere vraagt slechts enkele malen per jaar naar gevaarlijke stoffen, als daar een indicatie voor is. Het is dus niet verrassend dat de eerste arts aangeeft vele door gevaarlijke stoffen veroorzaakte beroepsziekten te zien, terwijl de andere arts dit slechts zelden ziet.
Zonder hier een waardeoordeel over te geven, is wel duidelijk dat het probleem van gevaarlijke stoffen door beide artsen geheel anders wordt ingeschat. Het zou in dit geval erg interessant zijn om als arbeidshygiënist en bedrijfsarts eens samen een ronde over de werkplek te lopen en elkaars ervaringen en visies te delen. Een iets minder tijdrovende variant van deze excursie heeft Volandis inmiddels voor de Afbouwsector ontwikkeld: gesprekskaarten voor de bedrijfsarts. Op deze kaart kan de bedrijfsarts tijdens het PAGO zien welke risico’s er bij welk beroep binnen de Afbouw spelen.[3]
Maar is dat nu nodig? Dat multidisciplinaire gedoe? Ja, zeker. Want we hebben nu eenmaal allemaal onze expertise en, onontkoombaar, dus ook onze blinde vlekken. En dat is alleen op te lossen door met elkaar te praten en van elkaar te leren. Wat zou het bijvoorbeeld goed zijn als een arbeidshygiënist eens vaker met een veiligheidskundige in gesprek ging om dan ineens te beseffen dat wij arbeidshygiënisten alles in zesvoud willen meten terwijl een veiligheidskundige met een simpele vuistregel soms even veel bereikt. En andersom, veiligheidskundigen mogen best leren dat er in de wereld ook nog zoiets als nuance bestaat. Hoe dan ook, laten we die kruisbestuiving vooral stimuleren.
Gelukkig zien we dat dat vanuit de beroepsverenigingen steeds meer gedaan wordt. De NVAB[4] en de NVvA hebben samen de Leidraad PMO van werkenden bij blootstelling aan gevaarlijke stoffen ontwikkeld. En de NVVK heeft de NVvA benaderd of er gezamenlijk een praktische tool kan worden ontwikkeld om het MKB bouwbedrijf te helpen met gevaarlijke stoffen om te gaan. En zie daar, de samenwerking waar onze scriptie uit voortkomt. Want onze aanbevelingen in het volgende hoofdstuk dienen als input voor deze tool. Onze scriptie mag best uniek blijven, maar laat die samenwerking maar gemeengoed worden.
[1] Zie Bijlage 09 Vragenlijst bedrijfsartsen.
[2] Mea culpa.
[3] https://www.volandis.nl/media/2718/19001102_pago-gesprekskaart-beroepen-afbouw.pdf
[4] Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde