Bewustwording versus heksenjacht

We hebben in onze scriptie een aantal keer gepleit voor meer bewustwording. Maar waar ligt de grens? Er zijn namelijk best een aantal voorbeelden te noemen van gevaarlijke stoffen waar de bewustwording best op orde is. Denk maar eens aan asbest. De mogelijke aanwezigheid van asbest is vaak genoeg reden om werkzaamheden stil te leggen. Mooi voorbeeld van een LMRA. Bezint eer ge begint. Maar in het geval van asbest zijn de mogelijkheden vervolgens wel erg beperkt: inschakelen van een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf. Geen andere keuze. Deze bedrijven lossen voor een flink tarief het asbestprobleem op. En deze tarieven zijn tot op zekere hoogte wel begrijpelijk omdat ze ook een heleboel voorzorgsmaatregelen moeten nemen en administratieve lasten moeten dragen. En dat alles vanwege een uitgebreid regelsysteem. Daarin is nauwelijks ruimte voor risicogestuurd werken. De gebruikelijke reactie is al snel: “Asbest? Alles inpakken, maanmannetjes erin, asbest eruit en dan pas kan de kleine aannemer weer verder.” Positief is in dit opzicht dat heel recent in de Tweede Kamer een motie werd aangenomen waarin de overheid wordt gedwongen nieuwe, innovatieve manieren van asbestsanering te stimuleren.[1] Want bij sommige werkzaamheden benadert, laat staan overstijgt, het risico van asbest het risico van kwartsstof niet eens.[2] Wat je tot nog toe dus ziet is eigenlijk een nogal overtrokken reactie. En dat is vooral het geval als de media er ook een rol in spelen. Dat zagen we bijvoorbeeld bij chroom-VI. Ook een erg gevaarlijke stof met een erg lage grenswaarde. Niet alleen zien we nu veel klassieke asbestverwijderaars zich op de chroom-VI verwijdering richten (en zich ook voor chroom-VI hard maken voor zo’n verstikkend stelsel van dichtgetimmerde regeltjes), maar zodra het woord “chroom-VI” ter sprake komt, wordt men al zenuwachtig. Alsof de dood op het punt staat in te treden. Terwijl het jaren ongestoord in ons cement gezeten heeft, en nog steeds is niet alle cement chromaatarm. Natuurlijk is het niet onterecht dat gevaarlijke stoffen aandacht krijgen. Het Arbobesluit eist bijvoorbeeld dat er registratie moet plaatsvinden van werknemers die aan kankerverwekkende stoffen worden blootgesteld. Dat zijn dus bijna alle werknemers in de bouw, want wie wordt er nu niet blootgesteld aan kwartsstof, dieselrook of stof van hardhout? Maar uit ervaring tijdens meerdere audits en trainingen bij diverse bouwbedrijven blijkt dat dat voor asbest wel gebeurt, maar voor kwartsstof en de vele andere CMR stoffen niet. Misschien dan toch een positief effect van het feit dat asbest als supergevaarlijk te boek staat. Of misschien omdat de regels rond asbest zo streng zijn. Maar waarom zou een goede registratie van wie levensgevaarlijk blootgesteld is, afhankelijk moeten zijn van hoeveel aandacht de media / de overheid er aan schenkt? Er is toch ook nog zoiets als de zorgplicht?[1] In dit opzicht is het trouwens nog wel opmerkelijk dat er wel een registratieplicht is voor ongevallen, en dat we ook bijna-ongevallen graag geregistreerd willen zien. Want daar kun je van leren. Maar gevaarlijke blootstellingen zijn aan de orde van de dag, zonder dat er iets geregistreerd wordt. Zullen we blootstelling aan gevaarlijke stof ook maar als een ongeval gaan registreren? Want inmiddels is wel duidelijk dat blijvend letsel als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen aan de orde van de dag is.

[1] Wat mij betreft niet zozeer een wettelijke maar vooral een ethische plicht.

[1] “Doorbreek monopolie asbestbranche”, in Reformatorisch Dagblad 20-12-2019.

[2] Zie ook het kader Vluchten naar asbest in het voorgaande hoofdstuk.